Zout (in) metselwerk0000.0011

 

 Literatuur

 

- Balen, Koen van & Bert van Bommel & Rob van Hees & Michiel van Hunen & Jeroen van Rhijn & Matth van Rooden, Kalkboek, het gebruik van kalk als bindmiddel voor metsel- en voegmortels in verleden en heden. Zeist (RDMZ), 2003. [296 blz. ISBN 90.72691.36.9]. Hierin: blz. 63-64 (Perrault (17e eeuw) bespreekt visie Vitruvius op rol zout in de processen van de kalkcyclus. Stoffen bestaan uit drie elementen, kwik, zwavel en zout, waarbij het zout het “passieve lichamelijke element” is. “Het waterverlies dat volgens Vitruvius de oorzaak is van het verlies aan sterkte is echter, volgens Perrault, het verlies aan vluchtige en zwavelhoudende zouten door het branden van de kalksteen. Het uitharden is het gevolg van het weer opnemen van deze zouten. De toename van de sterkte door het mengen van de kalk met het zand en de stenen is, nog steeds volgens Perrault, het gevolg van de uitwisseling van de zouten tussen het zand, de stenen en de kalk”. Hoewel Perrault spreekt over ‘vluchtige zouten’ komen deze uit het zand en de (bak)stenen. “Dat koolzuurgas uit de lucht een rol speelt kon hij nog niet vermoeden, omdat koolzuurgas nog niet bekend was”), 67 (Bommenee constateert dat voegwerk in Zeeland sneller verweert dan in Vlaanderen. “Hij schrijft dat toe aan het verschil in zand en de zoute zeewind in Zeeland. In Vlaanderen gebruikt men ‘geel doorzoet landzand dat grof van korrel is’, terwijl in Nederland fijn zand wordt gebruikt dat zout is. En ... ‘soo hebben wij in Zeeland veel straffer lugt beset met zeedampen’.”)